Hoofdmenu:
- de schietbanen dienen zo te zijn geconstrueerd dat de pluimen niet beschadigd kunnen worden.
- een lengte hebben van 5,50 meter, gemeten vanaf de schietschijf, welke lengte duidelijk moet zijn aangegeven.
- de twaalf op de schietschijf moet, waterpas gemeten vanaf de staanplaats der schutters, op een hoogte van 1.60 m hangen. Aan verenigingen aangesloten bij de bond vóór 1-9-1982, is toestemming verleend om de twaalf op de schietschijf, waterpas gemeten vanaf de staanplaats der schutters, op een hoogte van 1.55 tot 1.65 m te hangen. Indien zulk een vereniging na deze datum hun schietbanen verandert dan dient ook zij de twaalf op de schietschijf, waterpas gemeten vanaf de staanplaats der schutters, op een hoogte van 1.60 m te hangen.
- de banen moeten een goede beveiliging bieden voor schutters en trekkers.
- achter de 5,50 meter grens dient een vrije ruimte te zijn van minimaal een meter, binnen welke geen storende elementen aanwezig mogen zijn. Toeschouwers dienen te worden toegelaten indien de ruimte daartoe geëigend is en deze aanwezigheid niet direct storend is voor de schutter.
- de banen moeten de garantie bieden, dat er tijdens het schieten niemand op de baan kan komen.
- in de ruimte, waarin de schietbanen zijn ondergebracht, moet een temperatuur heersen tussen 15 en 25 graden Celsius.
- de verlichting van de schietschijven mag niet bestaan uit gekleurd licht.
- de verlichting van de schietschijven mag niet zichtbaar zijn voor een schutter in actie.
- bij gebruik van meerdere schietbanen moeten alle banen voorzien zijn van dezelfde soort verlichting.
- de lichtsterkte gemeten tegen de middelste schijf moet minstens 380 lux bedragen.
- de lichtsterkte gemeten tegen de linkse en rechtse schietschijf mag maximaal 100 lux minder zijn dan de middelste schietschijf.
- nevenverlichting achter de schutter is aan te bevelen, maar mag de schutter niet hinderen. Tevens mag de lichtsterkte niet meer dan 200 lux bedragen. De nevenverlichting mag niet bestaan uit gekleurd licht.